WONEN IN ITALIË – De dood
Het is zondagmorgen half acht als ik opeens een geroffel op de voordeur hoor. Ik ben in de badkamer en loop naar het raam. Daar staat Grazia midden op straat. "Christina, è morta la nonna! La nonna è morta !" Oma is dood. Dat kan alleen oma Delfina zijn.
Ik trek m'n peignoir aan en loop op m'n pantoffels naar buiten. Grazia holt voor me uit naar haar huis, ik volg haar. Ze rent meteen naar de slaapkamer van oma en inderdaad, geen twijfel mogelijk, oma is dood. Ook de broeders van de ambulance die nog zijn geweest, konden alleen maar vaststellen dat ze was overleden.
Goddank denk ik, de 90-jarige schoonmoeder van Grazia was helemaal op en deed de laatste week niet veel meer dan naar het plafond staren.
Inmiddels heeft de halve familie zich om de eettafel verzameld in snel aangeschoten kleren. Grazia is helemaal hyper en begint rond te bellen. Familieleden, de begrafenisonderneming, Carla de koster van de kerk en pastoor Don Aldo. Giuglio zet gelukkig koffie.
Na de espresso ga ik naar huis om te douchen. Een paar uur later zie ik een wagen van de begrafenisonderneming wegrijden. "U kunt gaan kijken hoor" roept een vrouw mij door het open raampje van de auto toe.
Op haar slaapkamer vind ik oma Delfina opgebaard in een kist tussen vier knipperende gekleurde lampen. De kinderen hollen over de gang en gaan af en toe ook even bij 'nonna' kijken.
Grazia en haar schoondochter hangen binnen lakens over alle spiegels. Ook hebben ze allerlei klein meubilair en planten in de garage gezet. Binnen moet ruimte gemaakt worden want om acht uur komt het hele dorp om samen met Don Aldo het 'rosario' te bidden. Morgen al zal de begrafenis zijn.
Vanaf half acht stromen de mensen binnen. Ze staan in huis, op de trap, buiten tot aan de straat. Dan verschijnt pastoor Don Aldo met een microfoon in zijn hand. Hij posteert zich bij het bed van Delfina waar ook de hele familie staat. En dan begint het 'rosario' oftewel het voor katholieken zo bekende rozenhoedje: vijf onzevaders en vijftig weesgegroetjes.
Een monotoon geprevel stijgt op uit tientallen monden. Steeds worden dezelfde zinnen herhaald. Het geeft me 't idee dat ik in een film ben beland. De kadans van de gebeden verspreidt zich door het hele huis over de trap naar buiten. En dan opeens is 't stil.
Binnen tien minuten is iedereen weer verdwenen. Ik blijf op hun verzoek nog even bij de familie. Ik zou nu wel een borrel lusten. Maar nee hoor, kopjes espresso gaan alweer rond, deze keer vergezeld van zoetigheid.
Op de dag van de begrafenis, een dag later dus, melden zich al vroeg buren die alleen in de zomer in Mombarcaro wonen. Ik heb er rekening mee gehouden en heb koffie en taart klaar staan. Als we even na twee uur de begrafenisauto op de binnenplaats zien staan, steken we over en voegen ons bij de menigte die zich daar al heeft verzameld.
Als de kist de auto is ingeschoven en die zich langzaam in beweging zet, vormt zich een stoet die achter de auto aan loopt, omhoog naar de kerk. De begrafenismis verloopt volgens een vast protocol. De enige persoonlijke inbreng komt van de pastoor.
Tenslotte wordt de kist naar de begraafplaats gedragen. Nog één keer spreekt Don Aldo een gebed bij de kist uit, nog één keer wordt Delfina omringd door haar dorpsgenoten. En dan wordt de kist onherroepelijk de muur van de grafkapel van de Biestro's ingeschoven. Als laatste wordt de ruimte waar de kist in staat, dichtgetimmerd.
Grazia snikt hevig. Vijf jaar heeft ze dag in dag uit voor haar schoonmoeder gezorgd. Ook Guglio heeft 't er moeilijk mee. Het is tenslotte zijn moeder die we net begraven hebben. "De steunpilaar van de familie is weggevallen" zegt Guglio met rode ogen." Tijdens de 'nazit' bij Grazia en Guglio besluiten we als troost de kaartavonden te hervatten.
Bovenstaand verhaal is precies zo gebeurd exact een jaar geleden.
Jarenlang was het een droom. Een huis in Italië. Op vakantie stond ik steevast lang voor de etalage van de makelaar ter plaatse. Maar het moment was (nog) niet geschikt. Ik werkte nog, mijn geliefde was ziek, m’n ouders hadden steeds meer zorg nodig. Ik bleef dromen en fantaseren, allemaal heel veilig. Jaar na jaar ging voorbij. Er gebeurde veel. Cor ging dood, ik maakte een voettocht naar Rome, werd ontslagen en toen was daar opeens het moment van: nu of nooit.